Noordzee als potentiële hangplek voor mosseleiwit
De schelpdiersector gaat met overheid de kansen voor productie in de Noordzee testen. Dat is best een grote uitdaging, en koudwatervrees lijkt niet onterecht. Maar als het experiment lukt, zou het een begin kunnen zijn van een nieuwe groenblauwe economie. Sector-vertegenwoordiger Wouter van Zandbrink over ‘innovatie in het kwadraat’.
Schelpdier als schakel in groenblauwe voedseleconomie
Wat eten mensen in 2030? Eiwitrijk voedsel gemaakt van algen, zeewier en schelpdieren. Tenminste, als de experts van de Verenigde Naties en Europese Commissie hun zin krijgen. Hoe komen ze op dat idee? Een kwestie van oude wijn in nieuwe zakken. Al in de prehistorie volgden de Neanderthalers het spoor van mosselen, oesters, kreeften en krabben in hun tocht noordwaarts langs de kust.
Volgens de VN-onderzoekers moeten we schelpdieren - als duurzame en klimaat-neutrale bron van dierlijk eiwit- herontdekken en verder doorontwikkelen. Dit omdat de groeiende wereldbevolking een voedseltransitie vraagt naar ‘gezond en duurzaam’. Schelpdiereiwit kan daaraan bijdragen. Daarom moet de Nederlandse schelpdierproductie omhoog. Niet een beetje, maar fors meer.
Oproep Landbouw-Water-Voedsel
Koren op de molen van Wouter van Zandbrink, vertegenwoordiger van de Nederlandse schelpdiersector, die in de Community of Practice voor de Noordzee (de CoP) is aangehaakt op zoek naar bondgenoten. Van Zandbrink ontwikkelde daarvoor - samen met zijn Zeeuwse achterban - een visie die hij nu wil verzilveren: “We zijn gevraagd om mee te doen met een consortium voor voedselproductie in de Noordzee. Dit naar aanleiding van de LWV-call van de TKI’s.”
In de Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) werken publieke en private partijen samen om economisch interessante innovaties van de grond te krijgen. Met de LWV-call doelt Van Zandbrink op een subsidieregeling van de overheid, gericht op de TKI voor Landbouw, Water en Voedsel. Het gaat om de selectie van kansrijke innovatieve projecten op de Noordzee.
“Wij werken aan near-shore projecten in combinatie met natuurontwikkeling en schaaldieren, zoals kreeften en krabben. Mogelijk met zeewier. Het gaat ons om de productie en distributie van mosselen en oesters voor de internationale consumentenmarkt.”
Productiecapaciteit reanimeren
“De schelpdiersector is met de overheid op zoek naar nieuwe locaties. De afgelopen 30 jaar is het volume schelpdieren gehalveerd door ingrijpende maatregelen van de overheid. Denk aan de Deltawerken en de Zandmotor. Daardoor is de bestaande productiecapaciteit op oorspronkelijke locaties verdwenen. Die productiecapaciteit moeten we herstellen.”
Van Zandbrink heeft zeven near-shore zoekgebieden voor schelpdierkweek in het vizier, waarvan er zes in de voordelta en één op de Noordzeeboerderij voor de kust van Scheveningen. Daar wil de sector proefopstellingen ontwikkelen. ”Klein beginnen en dan stapsgewijs opschalen. Denk aan productie-eenheden van één vierkante kilometer per stuk. Binnen tien jaar willen we groeien naar 12 productie-eenheden.”
‘Stratenmaker op zee-show’
De teelt van schelpdieren in voedsel- en mineraalrijke delta’s is van origine de core business van de sector. De stap naar teelt op volle zee blijkt ‘next level’. “We weten nog niks. Op zee moeten we alles opnieuw uitvinden. Als het hard waait kunnen de lijnen - waaraan de schelpdieren hangen, verstrikt raken. En na flinke een storm kan een hele cultuur zomaar in het ruime sop verdwijnen. Bovendien is het aantal oogstdagen op zee minder dan in de rivierdelta. Bij harde wind kun je de zee niet op, maar de schelpdieren groeien gewoon door. Als ze te groot zijn willen consumenten ze niet meer.
Dat alles betekent dus dat we anders moet gaan kweken en het betekent ook dat we andere producten gaan kweken. Deze andere manier van werken vraagt om een nieuwe productieketen, nieuwe verwerkende industrie en om nieuwe logistiek en nieuwe consumentengroepen.”
Flexibiliteit als randvoorwaarde
Voor het zover is stroomt er nog heel wat water door de zee. “Denk alleen al aan de benodigde vergunningen. Er is nog zoveel onbekend. Uiteraard zijn de meet- en monitoringsprogramma’s van de TKI’s daarvoor bedoeld. Ze voorzien in de groeiende informatiebehoefte. De kennisinstellingen draaien nu al warm. Maar dat onderzoek kan wel jaren duren. Ondernemers zitten er anders in. Die willen ‘al-doende’ leren. Flexibiliteit is daarbij een absolute randvoorwaarde. Als je op zee een nieuwe oplossing bedenkt voor een onvoorzien probleem, dan wil je toch niet eerst twee jaar wachten op een nieuwe vergunning?”
Ondernemersrisico beperken
Daarnaast hebben ondernemers enige zekerheid nodig voor ze hun nek uitsteken, zegt Van Zandbrink. “Bij de beoogde ontwikkeling van nieuwe productiecapaciteit zijn de financiële risico’s groot. Zo draait er in Portugal een schelpdierteler op Nederlandse kennis en expertise, maar dat gebeurt al zeven jaar zonder winst. Dit jaar hopen ze het omslagpunt te bereiken. In het Verenigd-Koninkrijk zijn ondernemers al tien jaar bezig, maar ook worden er nog geen zwarte cijfers gedraaid.”
Daarmee maakt Van Zandbrink een punt: het ontwikkelen van nieuwe productiecapaciteit kan de sector niet alleen. Hij vergelijkt de situatie met de overheidssteun die de offshore windparken hebben gekregen. “Voor de ontwikkeling van wind op zee heeft de overheid eigen onderzoek gedaan, zelf een MER gemaakt, de vergunningen voor de windparken geregeld, stopcontacten ontwikkeld en gerealiseerd en subsidie beschikbaar gesteld.”
Roep om revolving fund
De voedseltransitie vraagt eenzelfde benadering als de energietransitie. “Als we vinden dat aquacultuur cruciaal is voor de duurzame en gezonde voedselvoorziening, moet er ook boter bij de vis. Ons voorstel is om te werken met een revolving fund. De overheid investeert dan in de ontwikkeling van de productiecapaciteit en draagt daarbij de risico’s die ondernemers niet kunnen dragen. Als het project slaagt betaalt de sector deze kosten aan de overheid terug. Maar als het niet lukt, is het verlies voor de investeerder. Dat gaat hopelijk niet gebeuren, want daarvoor is de ontwikkeling van de blauwgroene voedseleconomie te belangrijk.”